Verzekeringsadviseurs: gekaapt schip
Geen verplichting voor de verzekeringsadviseur om nogmaals te wijzen of te waarschuwen over betekenis verzekering
In deze kwestie heeft de verzekeringsadviseur op verzoek van een scheepvaartmaatschappij een Kidnap & Ransom (K&R)- verzekering afgesloten voor een reis van één van hun vrachtschepen in april 2018 door de Nigerdelta. De reis stond gepland van 12 tot en met 19 april 2018. Tijdens de reis heeft het schip vertraging opgelopen waarbij duidelijk werd dat de geplande aankomstdatum niet zou worden gehaald. Uiteindelijk stond gepland dat het schip op 21 april 2018 zou aansluiten bij een beveiligd konvooi om richting de haven te varen. Deze informatie is niet gedeeld met de verzekeringsadviseur. Het schip heeft zich uiteindelijk niet bij het beveiligd konvooi aangesloten, omdat het schip op 21 april 2018 voor de kust van Nigeria is aangevallen door piraten. De piraten hebben vervolgens 11 bemanningsleden voor vier weken gekidnapt. Na betaling van losgeld is de bemanning vrijgelaten.
De scheepvaartmaatschappij heeft (onder andere) door de betaling van het losgeld schade geleden. De K&R- verzekeraar heeft polisdekking geweigerd, omdat de aanval op 21 april 2018 heeft plaatsgevonden en de dekking op 19 april 2018 afliep. Daarnaast zou de scheepvaartmaatschappij niet hebben voldaan aan een aantal garantieclausules.
De scheepvaartmaatschappij heeft de verzekeringsadviseur aansprakelijk gesteld, maar die heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. Vervolgens is de scheepvaartmaatschappij een juridische procedure gestart. De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 maart 2022 geoordeeld dat de verzekeringsadviseur zijn zorgplicht niet heeft geschonden. De rechtbank legt aan dit oordeel kort gezegd ten grondslag dat de scheepvaartmaatschappij het polisblad waaruit de dekkingsperiode bleek heeft ontvangen, dat de verzekeringsadviseur de scheepvaartmaatschappij tweemaal tevergeefs heeft verzocht om de exacte datum van het invaren van het hoogrisicogebied en dat de update van de kapitein niet met de verzekeringsadviseur is gedeeld.
De scheepvaartmaatschappij is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. In hoger beroep is kort gezegd aangevoerd dat de verzekeringsadviseur kan worden verweten dat zij (1) heeft nagelaten een passende K&R- verzekering af te sluiten en (2) dat zij heeft nagelaten ervoor te zorgen dat de scheepvaartmaatschappij een passende verzekering behield en (3) dat zij heeft nagelaten (voldoende) te wijzen op het bestaan, de inhoud en de werking van garantieclausules en de gevolgen van niet-naleving daarvan.
Het hof oordeelt in de uitspraak van 19 september 2023 hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het eerste verwijt heeft de verzekeringsadviseur aangevoerd dat de dekkingsperiode aansloot bij het door de scheepvaartmaatschappij verstrekte reisschema en dekking bood voor een periode die ruim voldoende was om de beoogde reis te maken. Voor een geplande periode van maximaal 3,5 dag in de Nigerdelta is immers een K&R- verzekering voor de duur van acht dagen afgesloten. In dat kader oordeelt het hof dat het enkele feit dat in het reisschema nog wijzigingen zouden kunnen optreden, niet maakt dat de verzekeringsadviseur in dit geval (op voorhand) een andere, duurdere verzekering met uitloop had moeten afsluiten. Daarbij komt dat de verzekeringsadviseur voldoende heeft onderbouwd dat de dekkingsperiode van de afgesloten verzekering zonder uitloop aangepast of verlengd kon worden als voor of tijdens de dekkingsperiode zou blijken dat die periode onvoldoende was. Ook heeft de scheepvaartmaatschappij de stelling dat de K&R- verzekering niet passend zou zijn vanwege de opgenomen garantieclausules onvoldoende onderbouwd.
Voor wat betreft het tweede verwijt oordeelt het hof dat de verzekeringsadviseur over het behoud van voldoende dekking onder de afgesloten K&R- verzekering en het bewaken van de termijnen geen verwijt treft. Het hof overweegt (onder andere) dat de scheepvaartmaatschappij had moeten begrijpen dat het verzoek om de data inhield dat de verzekeringsadviseur tijdens de reis op de hoogte had moeten worden gehouden over eventuele wijzigingen. De scheepvaartmaatschappij heeft voorafgaand aan de reis ook toegezegd statusupdates te zullen sturen. Dit gebeurde ook bij andere reizen. Voor de verzekeringsadviseur bestond in dit geval dan ook geen aanleiding om de scheepvaartmaatschappij expliciet te verzoeken om tussentijdse updates. Ook rustte op de verzekeringsadviseur geen verplichting om de scheepvaartmaatschappij nogmaals expliciet te wijzen op of te waarschuwen voor de betekenis van de K&R- verzekering.
Het hof gaat ook niet mee in het derde gestelde verwijt aan het adres van de verzekeringsadviseur. De in de K&R- verzekering opgenomen garantieclausules zien op de naleving van (een deel van) de in de maritieme gemeenschap heersende ‘Best Management Practice’ richtlijnen. De scheepvaartmaatschappij heeft voorafgaand aan de reis schriftelijk bevestigd dat het schip voldeed aan deze richtlijnen. Daarbij komt dat de garantieclausules duidelijk staan vermeld op het polisblad. Ook in dit geval gaat de zorgplicht van de verzekeringsadviseur niet zover dat de scheepvaartmaatschappij hierover nog apart moest worden geïnformeerd. Voor de verzekeringsadviseur bestond ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de scheepvaartmaatschappij de garantieclausules niet had begrepen.
Het hof concludeert dan ook dat de verzekeringsadviseur zijn zorgplicht niet heeft geschonden en dat ook niet is gebleken van causaal verband tussen de beweerdelijke fout en de schade. Het ingestelde hoger beroep slaagt niet en het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd.
Makelaars en taxateurs: Teveel vierkante meters
Meetfout komt niet vast te staan, geen schade
Een man heeft in 2018 een appartement gekocht. De verkoopmakelaar had in de verkoopinformatie vermeld dat het woonoppervlakte van het appartement 86 m2 bedroeg. In 2022 besluit de man het appartement te verkopen en in dat verband op te meten. In het meetrapport uit 2022 staat een gebruiksoppervlakte van 81 m2 vermeld. De man is van mening dat hij schade heeft geleden door de vermelding van een onjuist woonoppervlakte in de verkoopinformatie destijds en stapt naar de rechter.
Uit de uitspraak van 21 juni 2023 blijkt dat de verkoopmakelaar heeft aangevoerd dat het appartement schuin lopende wanden heeft, waardoor het lastig in te meten is. Er gelden specifieke regels voor het inmeten van schuine wanden en het is onduidelijk of het meetbureau dat correct gemeten heeft. Verder heeft de makelaar erop gewezen dat in de loop der tijd verschillende oppervlaktes zijn berekend van het appartement. In het licht van deze verweren, oordeelt de rechter dat niet komt vast te staan dat de makelaar een meetfout heeft gemaakt. Voor het benoemen van een deskundige ziet de rechter echter geen aanleiding, omdat de vordering om een andere reden niet toewijsbaar is.
Voor het begroten van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de door de man betaalde koopprijs en een schatting van de koopprijs bij een juiste vermelding van de oppervlakte. De rechter is van oordeel dat hierbij van belang is wat de marktwaarde van het appartement op dat moment was. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de door hem betaalde koopprijs niet de marktwaarde was van het appartement, uitgaande van 81,3 m². Dat de man naar zijn zeggen niet bereid was om voor de woning € 222.500,00 te betalen als hij ervan op de hoogte was geweest dat de oppervlakte 81,3 m² is, is hiervoor onvoldoende. Dit geldt des te meer omdat verkopers niet bereid zouden zijn geweest met een lager bedrag genoegen te nemen, omdat zij een restschuld hadden bij de bank. De man heeft geen taxatierapport overgelegd. De makelaar heeft wel een rapport ingebracht met referentiepanden waaruit de conclusie wordt getrokken dat de man het appartement voor een relatief lage prijs heeft gekocht. De rechter komt dan ook tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de man meer heeft betaald dan de marktwaarde die het appartement had ten tijde van de koop. De vorderingen van de man worden afgewezen.
Hypotheekadviseurs: hypotheekaanvraag geweigerd
Hypotheekadviseur heeft zich voldoende ingespannen en mocht een tweede hypotheekaanvraag indienen
Een consument uit de Verenigde Staten heeft zich, om een hypothecaire lening te krijgen voor een woning in Nederland, laten adviseren door een hypotheekadviseur. Voor de hypotheekaanvraag heeft de hypotheekadviseur de consument gevraagd om een schriftelijke werkgeversverklaring waarin staat dat de consument binnen afzienbare tijd naar Nederland verhuist en dan inkomen in euro’s zal ontvangen. Deze verklaring is echter niet verstrekt door de consument waardoor de geldverstrekker de aanvraag heeft afgewezen. De geldverstrekker heeft daarbij aangegeven dat het gezamenlijk inkomen in Amerikaanse dollars wordt uitgekeerd en dat enkel het inkomen uitgerekend in euro’s wordt meegenomen. De hypotheekadviseur heeft zich vervolgens tot een andere geldverstrekker gewend voor de hypotheekaanvraag. Deze geldverstrekker heeft de aanvraag, met dezelfde motivering als de eerste geldverstrekker, ook afgewezen. Daarnaast wordt de aanvraag ook afgewezen in verband met de negatieve kredietregistratie van de partner van de consument. De consument heeft zich vervolgens bij Stichting BKR beklaagd vanwege deze BKR-registratie waarna de registratie is verwijderd uit het register.
De consument heeft zich tot de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het Kifid gewend en klaagt er in deze procedure over dat de hypotheekadviseur onzorgvuldig heeft gehandeld aangezien van begin af aan duidelijk was dat hij met een inkomen in dollars geen hypothecaire lening zou krijgen. Daarnaast stelt de consument dat de hypotheekadviseur zonder zijn toestemming een tweede aanvraag heeft ingediend en in strijd met de AVG gegevens heeft opgevraagd bij Stichting BKR. De consument wenst de advieskosten terug te krijgen en daarnaast vordert hij vergoeding van zijn tijd, de ervaren stress, zijn opgenomen vakantiedagen en overige kosten.
De Geschillencommissie oordeelt in de uitspraak van 18 juli 2023 dat de consument ten onrechte heeft gesteld dat op voorhand al duidelijk was dat een inkomen in dollars niet zou worden geaccepteerd en dat hij dus een overeenkomst is aangegaan waarbij vooraf duidelijk was dat de hypotheekadviseur niet aan zijn inspanningsverplichting kon voldoen. De loonstrook in Amerikaanse dollars was immers al voor de afwijzing van de aanvraag akkoord bevonden. De aanvraag is uiteindelijk afgewezen aangezien de consument niet kon verklaren dat hij op korte termijn in Nederland kwam wonen en dan salaris in euro’s zou ontvangen. Hiermee is dan ook niet gebleken dat de hypotheekaanvraag bij voorbaat kansloos was. Daarnaast kan een hypotheekadviseur in het kader van een explaindossier als deze ook niet op voorhand inschatten wat de geldverstrekker specifiek verlangt voor de beoordeling van de aanvraag en of de aanvraag wordt toegewezen. Ten aanzien van de klacht over de tweede aanvraag oordeelt de Geschillencommissie dat een tweede aanvraag mocht worden ingediend zodat de consument kon beschikken over twee afwijzingen om te voorkomen dat er geen rechtsgeldig beroep zou kunnen worden gedaan op het financieringsvoorbehoud. De hypotheekadviseur heeft hiermee juist voorkomen dat de consument zou worden geconfronteerd met de contractuele boete. Dat is in lijn met de zorg die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam hypotheekadviseur mag worden verwacht. Het klachtonderdeel over de BKR-toets wordt ook afgewezen aangezien het de geldverstrekker is die de BKR-toets uitvoert. Deze klacht is dus ingediend tegen de verkeerde partij. De Geschillencommissie wijst de vordering van de consument af.